Top 5 taalfouten: vanaf nu maak jij ze niet meer
Taalfouten maken we allemaal weleens. Ja, ook de taalnazi’s die het groene boekje uit hun hoofd kennen. Maar wanneer je nauwkeurig werkt, je teksten standaard een keer naleest, niet te snel op ‘verzenden’ of ‘publiceren’ klikt én dit blogartikel er elke keer weer even bij pakt, weet ik zeker dat de taalfouten in jouw teksten voortaan minimaal of nihil zijn.
De alom gevreesde d’tjes en t’tjes
Wat is dat toch met die d’tjes en t’tjes? De regels zijn eigenlijk heel simpel, maar ze worden door maar weinig mensen onthouden en toegepast.
Om voor altijd te onthouden:
Een werkwoord eindigt in de tegenwoordige tijd bijna altijd op een ‘t’ als het onderwerp de tweede (jij) of derde persoon(hij/zij/het) is. (Dus: stam + t)
Voorbeelden
- Jij wordt
- Hij loopt
- Jij verkoopt
- Zij belandt
- Hij beantwoordt
- Het onweert
Eindigt een werkwoord dus op een ‘d’, zoals bij ‘word’ en ‘beantwoord’, dan krijg je bij de tweede of derde persoon dus een ‘dt’.
Let op! Hierop geldt één uitzondering:
Is het onderwerp ‘je’ of ‘jij’? En staat dit onderwerp áchter de persoonsvorm (het werkwoord dat kan veranderen van tijd)? Dan laat je de ‘t’ achterwege.
Voorbeelden
- Ben je morgen jarig? (En dus niet: bent je morgen jarig?)
- Word jij binnenkort kampioen? (En dus niet: wordt jij binnenkort kampioen?)
- Rijd jij of rijd ik? (En dus niet: rijdt jij of rijd ik?)
Een handige manier om dit te houden is door de persoonsvorm te vervangen door ‘loop’.
Je hoort duidelijk dat ‘Loopt jij of loop ik?’ fout is. ‘Loop jij of loop ik?’ klopt wel.
Wil je weten hoe het zit met ‘gebeurt’ en ‘gebeurd’? En met dat ellendige kofschip of fokschaap? Houd dan mijn blog en social-mediakanalen in de gaten. Dit zal ik later uitgebreid bespreken.
Los, aan elkaar of met een streepje
Deze uitleg houd ik kort. Want ik schreef hier onlangs al een aparte blog over: Samenstelling: los, aan elkaar of met een streepje? In het Nederlands worden veel woorden ten onrechte los van elkaar geschreven. Waarschijnlijk komt dit doordat in het Engels veel woorden wél los horen te staan.
Een samenstelling is een combinatie van woorden die een eenheid vormt. Een samenstelling is daarom altijd één woord. In sommige gevallen kun je een streepje toevoegen. Bijvoorbeeld omdat het woord anders erg lang wordt, je te maken krijgt met klinkerbotsing of wanneer de betekenis onduidelijk wordt.
Als het dan is, dan is het geen als
De vergrotende trap zorgt voor veel verwarring in de Nederlandse taal. Ik hoor bijvoorbeeld regelmatig mensen zeggen ‘groter als ik’. Of nog erger ‘groter als mij’. Heel even waren de taalnazi’s onder ons volledig van slag, doordat onlangs het ‘nieuws’ naar buiten kwam dat ‘groter als’ vanaf nu ook correct zou zijn. Gelukkig is dat nog steeds niet het geval. Hoe dat zit, lees je op de website van EenVandaag.
Bij een vergrotende trap gebruik je (nog steeds) ‘dan’.
Voorbeelden
- Ik ben groter dan jij
- Jij bent slimmer dan ik
- Zij woont mooier dan jij
Bij vergelijkingen gebruik je ‘als’.
Voorbeelden
- Zij is even groot als jij
- Hij is net zo goed in zwemmen als ik
- Wij hebben dezelfde bank als zij
Twijfel je of je ‘ik’ of ‘mij’ moet gebruiken? Of ‘jij’ of ‘jou’? Maak de zin dan af: ‘Jij bent slimmer dan dat ik ben’ (en dus niet: ‘Jij bent slimmer dan dat mij ben’). Of ‘Zij is even groot als dat jij bent (en dus niet ‘Zij is even groot als dat jou bent’).
Hun!?
Brrr, ik vind dit persoonlijk een van de lelijkste fouten in de Nederlandse taal. Vind jij dit nou ook en wil je voorkomen dat jij deze fout (nog eens) maakt? Onthoud dan het volgende:
‘Hun’ kan nooit het onderwerp van een zin zijn.
Voorbeelden
- Hun hadden = fout (Zij hadden = juist)
- Hun kunnen = fout (Zij kunnen = juist)
- Hun zijn = fout (Zij zijn = juist)
‘Hun’ kan alleen in combinatie met een bezit.
Voorbeelden
- Zij hebben een mooi huis. Dat is hun huis.
- Daar loopt een hele lieve hond. Dat is hun hond.
- Ga je mee naar de bioscoop? Dat is hun idee.
Jou en jouw
Het scheelt maar één letter, maar het zorgt voor veel ergernis én een onprofessionele indruk als je dit woord niet correct gebruikt. ‘Jouw’ wordt uitsluitend gebruikt om bezit aan te geven. in alle andere gevallen gebruik je ‘Jou’. Hetzelfde geldt voor ‘u’ en ‘uw’.
Voorbeelden
- Dit is jouw lunch. (Maar: deze lunch is van jou)
- Denkt u aan uw jas?
- Varen die bootjes helemaal langs jouw huis?
- Wij komen morgen bij jou op bezoek.
- Ik ga straks nog wel even bij u langs.
Naast bovenstaande taalfouten zijn er natuurlijk nog veel meer te noemen. Denk aan ‘zij’ en ‘zei’, ‘me’ en ‘mijn’ en ‘die’ en ‘dat’. De hierboven genoemde taalfouten zijn echter de meestvoorkomende. Wanneer je deze in ieder geval vermijdt, dan kom je al een stuk professioneler over. Blijf je het lastig vinden? Of twijfel jij over bepaalde regels en zou je die graag uitgelegd zien op mijn blog of op mijn social-mediakanalen? Typ dan even een berichtje. Ik help je graag!
Groetjes,
Tina